Over Th.K. van Lohuizen

de eenheid van het stedenbouwkundig werk

Stedenbouw is volgens Theodoor Karel van Lohuizen (1890 – 1956) het maken van concrete plannen voor de toekomstige inrichting van een bepaald gebied voor het gebruik door de mens. Die inrichting moet voldoen aan hoge maatstaven van schoonheid en doelmatigheid. Het plangebied dient een ordelijk voorkomen te krijgen.

Om op een verantwoorde manier te beginnen met de opstelling van een plan moet de maker van het plan zich dus een helder voorstelling kunnen maken van het gebied en de behoeften van huidige en toekomstige gebruikers. Het ontwikkelen en verfijnen van methoden van onderzoek en het verzamelen van de noodzakelijke data is het werk van de stedenbouwkundig onderzoeker. Van Lohuizen heeft tussen 1920 en 1956 een pioniersrol gespeeld in de ontwikkeling van het stedenbouwkundig vooronderzoek, allereerst in de praktijk en later in de academische sfeer.

De naam van Theodoor Karel van Lohuizen zal voor altijd verbonden blijven aan het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (AUP) waarvoor hij samen met Cornelis van Eesteren het grondplan tekende volgens de functionalistische principes van het Nieuwe Bouwen. Dankzij Van Eesteren en Van Lohuizen kreeg Amsterdam zijn Westelijke Tuinsteden (Slotermeer, Geuzenveld, Slotervaart, Overtoomse Veld en Osdorp), waar licht, lucht en ruimte het woonklimaat bepaalden.

1921

De randstad en het Groene Hart

Tussen 1921 en 1929 heeft Van Lohuizen gewerkt als ingenieur belast met onderzoek bij de Woningdienst in Rotterdam. In die functie toonde hij zich al een scherpe observator van de dynamiek van maatschappelijke verschijnselen met een goed gevoel voor grafische presentatie van onderzoeksgegevens. Het feit dat er over het algemeen weinig tijd beschikbaar is voor het verzamelen van data, zag hij als een uitdaging. In Rotterdam leerde hij te werken aan stedenbouwkundige vraagstukken op uiteenlopende geografische schaalniveaus: van een verkeerstelling op straatniveau tot een brede statistische voorstudie voor een gewestelijk plan voor Zuid-Holland. En passant heeft hij in deze periode voor het eerste de contouren van de Randstad en het Groene Hart zichtbaar gemaakt.

1928

Hoofd van afdeling voor onderzoek bij Stadsontwikkeling van de Dienst der Publieke Werken van de gemeente Amsterdam

In 1928 werd Van Lohuizen aangenomen als hoofd van de nieuw op te richten afdeling voor onderzoek bij de afdeling Stadsontwikkeling van de Dienst der Publieke Werken van de gemeente Amsterdam.

1934

Het Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam

Kort na zijn aanstelling bij de dienst werd Cornelis van Eesteren aangetrokken als ontwerper. Zij werden beide onmiddellijk in het diepe gegooid met de opdracht van het gemeentebestuur om een algemeen uitbreidingsplan voor Amsterdam op te stellen. Van Lohuizen heeft zich met een kleine staf van trouwe medewerkers voorbeeldig gekweten van de hem opgelegde taak. Binnen enkele jaren werd er een schat aan gegevens verzameld over de bevolkingsontwikkeling, het gebruik van gronden en gebouwen, transport en vele andere zaken. Alles werd zorgvuldig op fiches gezet en in kaart gebracht, in de vorm van staaf- en stroomdiagrammen. Daarbij werd veel aandacht besteed aan een begrijpelijke vormgeving en presentatie van de data. De twee lijvige banden van de grondslagen van het Algemeen Plan van Uitbreiding van Amsterdam uit 1934 met de Nota van Toelichting en de Bijlagen gelden tot op heden als een monument voor de stedenbouw en de planologie.

1936

Een onderzoek naar de toekomstige bevolkingsontwikkeling door het bestuderen van economische ontwikkelingen

Van Lohuizen ging systematisch te werk. In tegenstelling tot zijn collega’s van de afdeling ontwerp probeerde hij stap voor stap een schema af te werken dat hij rond 1929 in samenspraak met zijn superieuren had opgesteld. Dit werkschema is waarschijnlijk geïnspireerd op voorbeelden uit Engeland en de Verenigde Staten. Ondanks druk vanuit de gemeentepolitiek en de leiding van de dienst om toch vooral praktische kwantitatieve bijdragen te leveren aan de planvorming, zag Van Lohuizen kans om een serieuze survey van de maatschappelijke ontwikkeling te verrichten. Dit behelst een studie van de demografische en economische structuur van de stad Amsterdam in een ruimer geografisch kader. Aan deze veelomvattende studie ligt de vooronderstelling ten grondslag dat de toekomstige bevolkingsontwikkeling het beste kan worden afgeleid uit een diepgravende studie van de economische ontwikkeling en potenties van het plangebied. Een poging in deze richting liep in de jaren dertig stuk op de noodzaak om snel antwoorden te verschaffen op meer concrete vragen met betrekking tot de kwaliteit van de woningvoorraad, de samenstelling en groei van transportstromen en de behoefte aan recreatieterreinen.

1936

Scenario voor de aanleg van een tunnel onder het IJ

Hoewel zijn superieuren in Amsterdam het onderzoek naar de economische drivers van de nationale, regionale en locale ontwikkeling te tijdrovend achtten en de gebruikswaarde in twijfel trokken; bleef Van Lohuizen zoeken naar deze ‘graal van de ruimtelijke ontwikkeling’. Om die ambitie waar te maken zocht hij contact met wetenschappelijke instellingen in Amsterdam en Delft. Dit resulteerde in een aanstelling als privaat-docent in de stedenbouw aan de Universiteit van Amsterdam in 1940. Acht jaar later werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleraar in het stedebouwkundig onderzoek aan de Technische Hogeschool in Delft. Aan het begin van de jaren vijftig kreeg hij de eervolle opdracht om leiding te geven aan een nationale survey ter onderbouwing van een national plan voor de ruimtelijke inrichting van West-Nederland. In deze survey liet hij zich leiden door de hypothese dat de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de industrie bepalend is voor de omvang van regionale migratie tussen agrarische en verstedelijkte gebieden.

1940

Aanstelling als privaat-docent Stedenbouw aan de Universiteit van Amsterdam

In 1940 kreeg hij een aanstelling als privaat-docent in de stedenbouw aan de Universiteit van Amsterdam . Afbeelding: Diploma aangeboden aan prof. ir. Th.K. van Lohuizen ter gelegenheid van zijn afscheid bij de afdeling Stadsontwikkeling in Amsterdam op 11 juli 1953

1948

Hoogleraar in het stedebouwkundig onderzoek aan de Technische Hogeschool in Delft

Acht jaar na zijn aanstelling als Privaat Docent aan de Universiteit van Amsterdam werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleraar in het stedebouwkundig onderzoek aan de Technische Hogeschool in Delft.

1950

Leiding geven aan de nationale survey voor de ruimtelijke inrichting van West-Nederland

Aan het begin van de jaren vijftig kreeg hij de eervolle opdracht om leiding te geven aan een nationale survey ter onderbouwing van een nationaal plan voor de ruimtelijke inrichting van West-Nederland. In deze survey liet hij zich leiden door de hypothese dat de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de industrie bepalend is voor de omvang van regionale migratie tussen agrarische en verstedelijkte gebieden.

1956

(1890 – 1956)

Theodoor Karel van Lohuizen

1958

De sociaal-economische studies waar van Lohuizen een belangrijke impuls voor gegeven heeft, vormen de basis van het eindrapport van de Commissie Westen des Lands

De studie naar de sociaal-economische structuur van West-Nederland waaraan Van Lohuizen vanaf 1952 leiding gaf, slokte dermate veel tijd op dat hij besloot om in 1953 afscheid te nemen van de dienst in Amsterdam. Het studie over de ontwikkeling van het Westen des Lands vergde meer tijd en energie dan voorzien. Met een verwijzing naar de contractueel overeengekomen termijnen werden Van Lohuizen en zijn collega’s van de Rijksdienst voor het Nationale Plan onder druk gezet door de politieke en ambtelijke leiding. De sociaal-economische studies waar Van Lohuizen een belangrijke impuls aan heeft gegeven vormen de basis van het eindrapport van de Commissie Westen des Lands uit 1958. Dit rapport is een mijlpaal van de Nederlandse ruimtelijke ordening, de basis voor de eerste nationale nota uit 1960. Van Lohuizen heeft het bereiken van deze mijlpalen niet meer meegemaakt. Afbeelding: Kaart van de concentratie van het aantal personen werkzaam in diensten en instellingen samenhangend met het landsbestuur op basis van gegevens uit de volkstelling van 1947 (circa 1953)

1990

Het levenswerk van Th.K. van Lohuizen

In 1990 verschijnt deze biografie van Th.K. van Lohuizen, geschreven door Arnold van der Valk. Van Lohuizen noemt in zijn inaugurele rede als privaatdocent aan de Universiteit van Amsterdam uit 1941, dat stedenbouw in laatste instantie scheppende, architectonische arbeid is. Het is gebaseerd op een grondige kennis van de fysieke eigenschappen van het gebied en de kenmerken van de samenleving.